Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.6 ( tekst 2015)
5.6 Ouderentoeslag
Ouderentoeslag 1 Het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5 , wordt verhoogd met de ouderentoeslag indien:
  • a. de belastingplichtige bij het einde van het kalenderjaar, of, indien de belastingplicht in de loop van het jaar is geëindigd, bij het einde van de belastingplicht, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet , heeft bereikt, en
  • b. de grondslag sparen en beleggen, vóór vermindering met de ouderentoeslag, niet meer bedraagt dan € 282.226.
Bij een inkomen uit werk en woning vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek van:
meer dan maar niet meer dan bedraagt de ouderentoeslag
€ 14.431 € 28.236
€ 14.431 € 20.075 € 14.118
€ 20.075 nihil

Samenvoegen bij partners 2 Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad, wordt voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking genomen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, vóór vermindering met de ouderentoeslag, en wordt het in het eerste lid genoemde bedrag van € 282.226 verhoogd tot € 564.451.